Lisette was niet meer in het Leuvenumse Bos geweest, sinds haar avontuur* in de buurt van ‘Beekhuizen’. Ze was toen, na een val van haar pony Picard, op de een of andere manier in het jaar 1850 terechtgekomen en door de bewoners van boerderij Beekhuizen geholpen. Een boerderij, die allang is afgebroken… Ja, hoewel het meisje Stijntje en haar moeder heel vriendelijk voor haar waren geweest, was het toch wel een vreemde ervaring geweest.
Maar, het bos is groot genoeg, dacht Lisette, en zo kwam het dat ze er vandaag weer op uit was getrokken. Het regende pijpenstelen en de novemberstormen hadden van de mooie herfstkleuren in het bos niets overgelaten. Hier en daar bungelde nog een enkel bruin blaadje aan een tak. Het was erg drassig in het bos. Daarom besloot ze op de Poolseweg te blijven. Die was tenminste droog. Het leek saai, zo’n lange rechte weg, maar als je wist waar je naar moest kijken, was er genoeg te zien. Nico, de boswachter, had haar wel eens de plekken aangewezen, waar je de meeste kans had om vanaf de weg wild te zien. Als je heel stil was, had je te paard een goede kans, want de lucht van een paard overheerst die van een mens. Ze keek naar de beek die langs de weg stroomde. Wat stond het water hoog, zeg! Op sommige plekken stonden de bomen zelfs met hun stammen middenin het water. Niet dat het kwaad kon. Integendeel, het hoorde bij de natuur.
Voor ze het wist, was ze al bij de stuw in de beek. Ze hield Picard in. Gelukkig regende het niet meer. Hier stond het water tot aan het bruggetje. Da’s logisch, dacht ze, want op deze plek stond vroeger een watermolen, één van de vele papiermolens die daar toen stonden. Haar moeder had dat ooit eens verteld. De papiermolen werd gebouwd op een plek waar veel water was. Bij elke molen groef men een wijer. Dat is een opslagplaats voor water, want er stond niet altijd genoeg water in de beek. De wijer van De Zandmolen lag precies daar waar nu het water zo hoog stond. Lisette hield Picard in en bleef even staan om van de omgeving te genieten. Het was hier mooi. Boven het water hing een dunne mist. Aan de ene kant de stuw, met daarnaast het witte huis. Aan de andere kant van de weg een heuvel. Nico, de boswachter, had haar ooit verteld dat die daar meer dan honderd jaar geleden was aangelegd, om te voorkomen dat de beek door het stuifzand onder het zand zou komen te liggen. De oude papiermolen stond aan de zandvlakte,
vandaar zijn naam: ‘De Zandmolen’. Er stond nu een houten hek om de heuvel, omdat die anders beschadigd zou worden door bezoekers. De bovenste laag was maar heel dun en dus heel snel kapot. De stuw trok altijd veel bezoekers, vooral in de zomer was het daar altijd druk. Daarom verwachtte ze niet dat ze hier wild zou zien. Toch zag ze ineens aan de andere kant van de beek een edelhert. Ze hoorde tegelijkertijd het ijle geluid van een sperwer. Oh nee! flitste het door Lisette heen. Zo ging het bij Beekhuizen ook… De roofvogel, het edelhert, de mist, en toen haar val van Picard. Haar pony was nu ook weer zo zenuwachtig aan het dribbelen. Ze had haar handen vol om hem in bedwang te houden. Plotseling was hij weer rustig.
Ze slaakte een zucht van opluchting en keek of het edelhert er nog stond, maar dat was verdwenen. Wel zag ze een molen. ‘De Zandmolen’, dat kon niet anders. Het waterrad draaide en piepte, druppels vlogen in het rond. Ze wilde het niet geloven. Het kon gewoon niet waar zijn dat het haar wéér gebeurde!
Maar het was niet anders: ze was weer terug in de tijd… Ze hoorde nog steeds het ijle roepen van de roofvogel. Het was zo’n zielig geluid. Net een klein poesje dat miauwde. Ze luisterde waar het vandaan kwam. Het leek wel onder het bruggetje vandaan te komen! Zou dat arme beestje daar vastzitten? Vastbesloten sprong ze van de rug van haar pony en liep erop af. Ze keek onder de brug en zag iets in het water. Maar dat was een kind! Ze bedacht zich geen moment en stapte in het ijskoude water. Ze trok het kind uit het water. Het was een meisje van een jaar of twee, zag ze. Haar natte rok kleefde om haar benen. Ze waren allebei ijskoud en drijfnat. Aarzelend liep ze met het huilende kind op de arm naar de molen.
Daar was het een drukte van belang. Er waren veel vrouwen aan het werk. Een aantal sneed stof aan repen, door het over een houten blok te trekken, waarop een mes was bevestigd. Anderen stampten de repen stof, onder grote hamers, met water tot pulp. Kennelijk werden die hamers aangedreven door het waterrad buiten. Een man schepte de natte pulp uit een grote ton en verdeelde die over een soort zeef. Daarna dekte hij de pulp toe met een stuk vilt en draaide het om. Dat legde hij op een stapel. Weer een ander was bezig om het water uit de stapel te persen. Een paar vrouwen pakten de vellen papier voorzichtig van het vilt en liepen ermee naar de zolder. Lisette keek omhoog en zag, dat daar de vellen te drogen hingen. Zo werd vroeger dus papier gemaakt, dacht ze. De hamers maakten nogal lawaai en niemand zag haar. Pas na een tijdje zag een van de vrouwen haar en slaakte een kreet. Ze kwam aanrennen en rukte het kind uit haar armen om het te troosten. Dat zou de moeder wel zijn, want het kind was meteen stil. Nou ja, ook bedankt, dacht Lisette en ze wilde naar buiten lopen.
Iemand pakte haar bij een arm en hield haar tegen. Het was de moeder, die haar dankbaar aankeek. Inmiddels waren de andere vrouwen om hen heen komen staan en ze praatten allemaal door elkaar. Een zware, luide mannenstem maakte een eind aan het gekrakeel. Snel gingen ze weer aan het werk, behalve de moeder. Die vloog met het kind op de arm op de man af: “Gerrit, Gerrit! Onze Jan…” Snikkend gaf ze hem het kind. Ze liep terug naar Lisette, pakte met twee handen haar hand en trok haar mee. Ondertussen zei ze een naam. Lisette verstond Anna. Zo heette ze natuurlijk. Lisette vroeg: “Anna?” “Ja!” knikte die en wees op haar: “En u?” U? Nou ja, laat maar. En ze vertelde Anna dat ze Lisette heette. Goed. Het kind heette dus Jan, en die Gerrit was de vader, begreep Lisette. Jan??? Het was toch een meisje? Ze had toch echt gezien dat het kind een rok droeg… Nou ja, de moeder zou het wel het beste weten, nietwaar? Ondertussen had Anna twee dekens gepakt en om de drijfnatte Jan en Lisette heengeslagen. Ze nam hen mee naar ruimte naast de werkplaats, waar een houtkachel brandde. Daar was het heerlijk warm. Ze wees Lisette waar ze kon gaan zitten, Gerrit gaf het kind aan zijn vrouw en schonk zonder iets zeggen een kom warme melk in voor Lisette. Anna was met het kind bezig en Gerrit stond - nog steeds zwijgend - met
z’n armen over elkaar naar haar te kijken. Een tijdlang werd de stilte alleen maar verstoord door het knappen van de houtblokken en het verre gebonk van de hamers in de molen. Gezellige boel hier, dacht Lisette. Eh, mag ik nu misschien weer terug naar het heden, alsjeblieft? Toen Anna klaar was met Jan sliep hij als een roos. Vragend keek ze Lisette aan en vroeg haar iets. Lisette verstond niet veel van het dialect dat ze sprak, maar begreep dat ze vroeg wat er was gebeurd. Lisette, blij met de onderbreking, stond op en liep naar buiten. Anna kwam direct achter haar aan; Gerrit volgde, met de slapende Jan op z’n arm.
Lisette vertelde met veel gebaren hoe ze Jan onder de brug had gevonden en hoe ze in het water was gestapt om hem eronder vandaan te trekken. Toen tot Anna doordrong wat er was gebeurd, werden haar ogen groot van ontzetting. Ze draaide zich om naar Gerrit en ratelde aan één stuk door tegen hem, met haar handen in haar zij. Anna was boos op Gerrit, dat was wel duidelijk. De arme man had niets in te brengen tegen de waterval van woorden. Af en toe probeerde hij het wel: “Anna, Anna…” Maar Anna was niet te stoppen. Nu snapte Lisette waarom Gerrit zo´n stille man was.
Anna praatte voor twee… Die arme Gerrit keek wel heel sip; Lisette kreeg een beetje medelijden met hem. Ze stapte naar hem toe, aaide de kleine Jan over zijn wang, pakte Gerrits hand en die van Anna. “Nu niet meer boos, zijn. Het is goed afgelopen, toch?” Ze glimlachte naar Anna en gelukkig brak toen ook de zon weer door op Anna´s gezicht. Ze omhelsde Lisette, en toen Gerrit en Jan. Lisette slaakte een zucht van verlichting. Zie zo: eind goed, al goed.
Anna, Gerrit en Jan hadden nu alleen nog maar aandacht voor elkaar. Het was duidelijk dat ze veel van elkaar hielden. Ineens hoorde Lisette het zachte gebries van Picard. Och! Ze was die arme Picard bijna vergeten… Hij was het wachten kennelijk zat en wilde nu wel weer wat aandacht. Lisette rende over de houten brug naar hem toe en knuffeld hem. Ze kriebelde hem onder zijn manen. “Hoi, Piekie, daar ben ik weer”, fluisterde ze in z’n oor. “Dank je voor het wachten!” Ze wilden allebei wel weer naar huis. Lisette steeg op en draaide zich om naar de molen, om nog even gedag te zwaaien. Ze zag echter alleen maar een lege plek. De molen was verdwenen, net als Anna, Gerrit en Jan. Ten oosten van de plek waar de molen had gestaan, stond gewoon het vertrouwde, witte huis, zoals zij het kende. Ze was niet eens verbaasd. Zo was het de vorige keer toch ook gegaan? Laat ik me daar nu maar niet druk over maken, dacht ze. Ze was blij dat ze weer gewoon naar huis kon. Toch was ze nieuwsgierig of wat ze gezien had, klopte met de werkelijkheid.
Die avond logeerde ze bij de oma van haar vriendin Maria. Haar oma wist veel van de klederdracht die hier in de buurt vroeger door iedereen werd gedragen. Hoewel, vroeger? Nog steeds zag je in het dorp af en toe oude vrouwen in klederdracht. Oma vertelde dat jongetjes èn meisjes vroeger rokken droegen, tot ze een jaar of vier waren. “Waarom dan?” vroeg Lisette. “Tja, dat was gewoon handig. Jongens droegen rokken tot ze zindelijk waren. Dan hoefde de moeder alleen maar vieze onderbroeken te wassen, wat veel minder werk was, dan iedere keer een schone bovenbroek wassen…” Maria en Lisette keken elkaar aan, en stikten zowat van het lachen. Ze zagen het al helemaal voor zich: de drie kleine broertjes van Maria, die in rokken op de manege rondliepen! Zou oma ook weten hoe vroeger papier werd gemaakt? Oma wist daar wel een beetje van, maar als Lisette het echt wilde weten, moest ze eens in het Openluchtmuseum in Arnhem gaan kijken. Daar was een oude papiermolen herbouwd en soms was die nog in werking. Dat leek Lisette een goed idee. Het was ook wel iets voor haar moeder, dacht Lisette. Dus een dagje Openluchtmuseum zat er komende zomer best wel in!