Bekehusen

Bekehusen

Een vreemde ontmoeting

Lisette en haar pony Picard stapten rustig langs de weg. Het was herfst en nog vroeg in de ochtend. Een laag dikke mist hing als een deken boven de weilanden. Daardoor leek het alsof de koeien geen poten hadden en maar wat boven de wei zweefden. Lisette moest lachen, het was een raar gezicht! Ze had echt zin in een buitenrit en was nog maar net van de manege vertrokken. Die manege lag vlakbij het Leuvenumse Bos. Het was daar prachtig in deze tijd van het jaar. Afgevallen bladeren bedekten de bodem van het bos als een tapijt. Door het licht van de ochtendzon leek het wel een tapijt van goud.

Om in het bos te komen moest ze eerst het spoor oversteken en dan nog over het viaduct van de snelweg. De parkeerplaats aan het begin van het bos was nog leeg, zag ze. Gelukkig! Zo was het net alsof ze het bos voor zich alleen had. Ze besloot het smalle ruiterpad te nemen dat door het bos slingerde. Misschien zag ze wel edelherten, of een wild zwijn. Edelherten had ze wel eens gezien en ook een vos. Maar een wild zwijn was ze jammer genoeg nog niet tegengekomen. Zodra ze het bos was ingegaan, was de dikke mist verdwenen. Picard stapte zelfverzekerd door. Alleen de zachte plofjes van zijn hoeven in het zand verbraken de stilte. Lisette en Picard genoten. Het heette hier ‘De Stille Eenzaamheid’, wist Lisette. Nou, die naam paste daar wel!

Het slingerpaadje kwam uit op een breder bospad en Lisette besloot Picard daar een stuk te laten draven. Hoog in de lucht hoorde ze de ijle schreeuw van een sperwer, direct gevolgd door hevig gekraak. Een roedel edelherten kwam met machtige sprongen de heuvel af. De tijd leek stil te staan. Even stonden Lisette en haar pony oog in oog met een van de edelherten; toen verdween het samen met de andere herten tussen de bomen. Picard was geschrokken en steigerde. Lisette kon nauwelijks in het zadel
blijven en had de grootste moeite om hem rustig te krijgen. Eindelijk bleef Picard trillend en snuivend staan, zijn neusgaten opengesperd van angst. Hè, hè, Lisette’s hart bonsde in haar keel. Voorzichtig steeg ze af om haar pony te kalmeren. Toen pas merkte ze dat er iets vreemds aan de hand was. In de verte zag ze een dikke donkergrijze mist, die langzaam van de heuvel op haar af kwam rollen. Het was doodstil, niets bewoog. Ze hoorde alleen het onrustige snuiven van Picard. Help! Wat was dat griezelig!
Doodsbang steeg ze op en stuurde Picard de andere kant op. Maar ook daar kwam een muur van mist op haar af! Radeloos keek ze om zich heen en zag hoe de mist hen steeds meer insloot. Van alle kanten kwam die dikke, grijze brei op hen af. Picard hinnikte schril en steigerde opnieuw. Dit keer kon Lisette niet in het zadel blijven en voor ze het wist kwam ze hard op de grond terecht. Even bleef ze versuft liggen. Toen ze weer bijkwam, durfde ze haar ogen nog niet open te doen. Eerst luisterde ze of ze iets vreemds hoorde. Maar alles leek normaal. De vogels zongen en ze hoorde het bekende geluid van een paard dat stond te grazen. Het malen van het gras tussen de kiezen klonk geruststellend. Dat moest Picard zijn! Ze ging zitten en keek waar hij was. De pony stond een stukje verderop tussen de bomen te grazen alsof er niets gebeurd was. Wat zou de boswachter boos zijn als hij dat zag grinnikte Lisette, want die lette er altijd goed op dat ruiters op de ruiterpaden bleven. Ineens zag ze dat Picard zijn oren spitste en keek naar iets dat achter haar was. Met de schrik van daarnet nog in de benen, voelde Lisette zich misselijk worden van angst. Ze draaide zich langzaam om en…
… ze zag een klein verlegen kindergezichtje vanachter een boom naar haar kijken. Poeh! Ze haalde opgelucht adem. Voor zo’n meisje hoefde ze niet bang te zijn… Toen bedacht ze dat het vreemd was, een kind hier, alleen. Lisette wilde opstaan, maar een stekende pijn schoot door haar enkel. “Au!” riep ze. Geschrokken ging ze weer zitten en wreef over haar pijnlijke enkel. Jemig, wat deed dat pijn! Voorzichtig maakte ze de veters van haar rijschoen los en deed de schoen en haar sok uit. Ze zag dat haar enkel helemaal dik en blauw was. Tranen sprongen in haar ogen. Ineens voelde ze zachtjes een hand op haar schouder. Ze keek op en zag een paar prachtige blauwe ogen, die haar vol medeleven aankeken. Het kind vroeg zachtjes iets, maar ze sprak dialect en Lisette verstond niet goed wat ze zei. Lisette keek nog eens om zich heen en zag verder niemand. Ze keek het meisje vragend aan: “Ben jij hier helemaal alleen?” Zonder antwoord af te wachten ging ze verder: “Waar zijn je ouders dan?” Het kind begreep wat
Lisette bedoelde en wees: “Daar!” Lisette keek en zag tot haar grote verbazing in de verte een huis. Ze kon haar ogen niet geloven. Een huis? Hier stond helemaal geen huis!
Ze wilde opstaan om het beter te kunnen zien, maar een gemene pijnscheut herinnerde haar eraan dat ze niet kon staan. “Au, au” kreunde ze, en driftig veegde ze de tranen uit haar gezicht.

Zonder iets te zeggen liep het meisje een stukje het bos in en kwam terug met een stuk mos, dat ze zachtjes om Lisette’s enkel wikkelde. Dat voelde heerlijk koel aan en de pijn zakte een beetje. Toen wees het meisje op zichzelf : “Stijntje”. Stijntje? Wat een vreemde naam. Lisette wees op zichzelf: “Lisette”. Ze keken elkaar aan en toen pas viel Lisette op dat Stijntje er heel anders uitzag dan zij. Ze had een zwarte plooirok aan van een zware stof, die in brede plooien tot net boven haar enkels hing. Daaronder een paar ruwhouten klompen. Ze droeg een kort, zwart hesje, met een gekleurde halsdoek en een grijs schort. Op haar hoofd een zwarte muts die met linten onder haar kin sloot. Een paar plukken donkerblond haar piekten er onder vandaan. Stijntje vond vast ook dat zij er raar uitzag, dacht Lisette, zo verbaasd keek het kind naar haar. Maar ze trokken zich er niets van aan dat ze er zo verschillend uitzagen. Stijntje haalde Picard en stak haar hand uit naar Lisette. Ze was veel sterker dan ze eruit zag. Moeiteloos hielp ze Lisette in het zadel en liep zonder iets te zeggen in de richting van het huis. Toen ze dichterbij kwamen, zag Lisette dat het een boerderij was. Om de boerderij liep een soort dijk van takken en in de verte zag ze de zandverstuiving. Daar begreep ze niets van! Ze was toch niet bij de zandverstuiving in de buurt? Maar ze had geen tijd om daar verder over na te denken. Een paar kippen kakelden vol protest toen ze het erf op kwamen. Stijntje riep iets en even later kwam er een vrouw naar buiten. Ze zag er net zo uit als Stijntje, maar dan groter. Toen ze Lisette zag bleef de vrouw verbaasd staan. Ongeduldig wenkte Stijntje haar en ratelde aan één stuk door tegen de vrouw, die kennelijk haar moeder was. Lisette moest lachen, ondanks haar pijn. Wat een grappig kind! Stijntje en haar moeder tilden haar van Picard, hielpen haar naar binnen en zetten haar op een stoel, naast een houtkachel. Nieuwsgierig keek Lisette om zich heen. Zoiets kende ze alleen maar van plaatjes… Op de kachel stond een grote ketel met kokend water. Verder stond er niet meer dan een houten tafel, vier stoelen en een kast. Toch zag het er heel gezellig uit. Er hing een lamp boven de tafel en langs de rand van de schoorsteen hing een strookje van gehaakte wol. Oh! En daar zag ze een bedstee! Lisette kende dat wel. Dat was een bed in de muur, met deurtjes ervoor. De oma van haar vriendinnetje woonde in een oude boerderij en daar had ze wel eens in de bedstee geslapen. Stijntje liep intussen weer naar buiten en even later zag Lisette door het raampje dat zij Picard buiten liet grazen en wat te drinken gaf. Ze had het water met een emmer uit een put gehaald.

Stijntjes moeder had ondertussen een pot met een vies ruikende, groene brei uit de keukenkast gepakt en smeerde die op Lisette’s enkel. Daarna wikkelde ze er stevig een gekleurde doek omheen. Net zo’n doek als Stijntje om haar hals droeg, zag Lisette. Stijntje’s moeder hield ondertussen een heel verhaal, waar Lisette niets van begreep.
Gatsie! Wat stonk dat, zeg! De vrouw lachte, toen ze zag dat Lisette haar neus optrok. Ze gaf Lisette een beker water uit een emmer die in de hoek stond en glimlachte bemoedigend. Ondanks de vreemde situatie voelde Lisette zich prima op haar gemak bij deze vriendelijke mensen. Inmiddels was Stijntje de kamer binnengekomen; ze wees naar Picard en wreef over haar buik. Dankbaar keek Lisette haar aan. “Dat zal Picard fijn vinden. Dank je wel, hoor…” Stijntje keek haar aan of ze Russisch had gesproken en herhaalde aarzelend: “Picard?”
“Ja, Picard. Hij is genoemd naar de kapitein van ruimteschip Enterprise. Die heette Jean-Luc Picard. Dat was een televisieserie van vroeger…” Stijntje’s mooie blauwe ogen stonden vol vraagtekens en ook haar moeder keek stomverbaasd. Oh, hemeltje, het lijkt wel of ze in een andere wereld leven, deze mensen. Lisette wist niet wat ze ermee moest. Ze besloot het maar niet uit te leggen. “Laat maar, het is niet belangrijk.” Het water smaakte vies en zag er ook niet zo helder uit. Ze deed haar ogen dicht en dronk haar beker gauw leeg. Nadat ze een poosje had gezeten, voelde ze de pijn uit haar enkel wegtrekken. “Die smurrie stinkt dan wel, maar helpt ook heel goed!” lachte ze opgelucht. Stijntje’s moeder glimlachte weer en hielp Lisette overeind. Voorzichtig probeerde ze of ze kon staan. Dat ging goed. Ze kon er goed op staan, dus haar enkel was zeker niet gebroken. Het deed nog wel pijn, maar het ging best wel. “Nou, dan ga ik maar naar huis”, zuchtte ze. “Naor huus?” knikte Stijntjes moeder begrijpend en vroeg haar iets. Lisette begreep dat ze vroeg waar ze woonde. ”Nou, een stukje door het bos terug naar de weg en dan over het viaduct en de spoorwegovergang …” Had ze weer iets raars gezegd? Ze keken weer zo verbaasd. “Ik moet naar Christien, naar de Zomerweg”, probeerde Lisette nog. “Nee!” Stijntje’s moeder schudde haar hoofd en wees naar de weg waarover Lisette was gekomen: “Beekhuserweg!” Lisette wist het nu zeker: ze droomde. Straks werd ze wakker. Beekhusen…, Beekhuizen? Daarvan had ze wel eens gehoord. Zo heette de boerderij die daar vroeger had gestaan. Maar die was jaren geleden al afgebroken. Haar moeder had haar de resten vorig jaar nog laten zien! Deze boerderij kon niet bestaan en Stijntje en haar moeder ook niet. Maar de pijn in haar enkel vertelde haar dat ze niet droomde. Ze besloot er niet langer over na te denken en wilde zo snel mogelijk naar huis, hoe lief ze hier ook voor haar waren. Ze trok voorzichtig haar sok en schoen aan. Eigenlijk voelde dat wel prettig, zo had ze een beetje steun aan haar schoen. Nadat Stijntje en haar moeder haar op Picard hadden geholpen, stapte ze het erf af. Ze zwaaide en riep: “Nog bedankt, hoor! Dag Stijntje!” Stijntje en haar moeder zwaaiden terug. Toen Lisette vlak voor de bocht nog eens omkeek, lag de weg er verlaten bij. Er was geen huis, geen Stijntje en geen moeder meer te zien… 
Er stonden bomen op de plaats waar ze net nog de zandverstuiving had gezien. Bomen, met daartussen een muur van mist, die dreigend op haar afrolde…

Oh, nee! Niet weer… Lisette keek snel weer voor zich en zag tot haar opluchting, dat de weg voor haar nog helder was. Ze vergat de pijn in haar enkel en ging in vliegende galop richting ruiterpad. Af en toe keek ze om en zag dat de mist langzaam verdween. Toen pas hield Picard in en ging in stap verder, want Picard was drijfnat van het zweet. Bovendien kon ze zo haar zere enkel wat rust geven. Ze liet hem vrije teugel en was in gedachten weer bij Stijntje en haar moeder, toen het driftige gerinkel van een fietsbel haar deed schrikken. “Zeg, troel, ken je niet uit je doppen kijke!” Een jongen op een mountainbike had een noodstop moeten maken, omdat zij zomaar het fietspad was overgestoken. “Sorry, sorry!” mompelde Lisette. Ze werd niet eens kwaad, omdat hij haar ‘troel’ noemde en reed in gedachten verzonken verder. Picard stak weer braaf het viaduct en het spoor over. Gelukkig was hier alles weer normaal, dacht Lisette…

Toen ze op stal aankwam, zag ze haar vriendin Ellen. Die zag meteen aan Lisette’s gezicht dat er iets aan de hand was. “Wat heb jij nou??” vroeg ze ongerust. “Ik ben van Picard afgevallen en heb mijn enkel pijn gedaan. Hij is helemaal blauw…”, legde Lisette uit. Over de rest van haar avontuur vertelde ze niets. Ellen zou van alles willen weten en Lisette snapte er zelf ook helemaal niets van. Ellen hielp eerst Lisette en ging toen Picard verzorgen. Lisette was het huis van Christien binnen gehinkeld, waar Christien haar enkel bekeek. Ze vroeg aan Lisette hoe ze midden in het bos aan Arnica was gekomen. “Arnica?” Lisette keek haar verbaasd aan. “Nou, er zit Arnica op je enkel, dat ruik ik. Arnica is een middeltje uit de natuur dat mensen vroeger zelf maakten van een plant en gebruikten als geneesmiddel Een groene, stinkende smurrie…Tegenwoordig kun je het kant en klaar in de winkel kopen.” Lisette gaf geen antwoord. Wat had ze ook moeten zeggen? Ze snapte er zelf ook helemaal niets van. Ze vroeg aan Christien of ze haar moeder wilde bellen om te vragen of die haar met de auto wilde halen. Intussen bracht Ellen haar zadeltassen. “Kijk Lisette, is dat van jou?” Ze gaf Lisette een gekleurde doek. “Die zat in je zadeltas”. Lisette kon haar ogen niet geloven. Dat leek wel de doek die Stijntje’s moeder om haar enkel had gebonden. Ze rook er voorzichtig aan. Hij rook naar die smurrie… Het was dezelfde doek! “Eh, ja. Die is van mij. Dank je wel, Ellen.” Helemaal in de war stopte ze de doek in haar jaszak en wachtte stilletjes tot haar moeder haar kwam halen.

“Mam…?” “Ja, schat?” “Die boerderij hè, Beekhuizen, hoe oud was die?” Haar moeder keek haar aan. “Och, meisje, die is meer dan honderd jaar geleden gebouwd. Maar hij is in 1989 afgebroken. Hoezo?” “Oh, zo maar. Niks bijzonders…”

De volgende dag besloot Lisette om toch eens aan boswachter Nico te vragen of hij haar meer kon vertellen over Beekhuizen. Nico vond het wel leuk dat zo’n jonge meid daar interesse voor had. Hij vertelde dat de naam Beekhuizen al in 1300 voorkwam. Toen heette het nog ‘Bekehusen’. Zie je wel, dacht Lisette, daar had Stijntje’s moeder het ook over gehad. ‘Bekehusen’, ‘Bekehuserweg’… Op een oude kaart uit 1850 liet Nico haar zien dat de boerderij toen aan de rand van de zandverstuiving stond; de Beekhuizerweg waarover Stijntje’s moeder had gesproken, stond daar ook op getekend. Die weg was toen niet meer dan een zandweg en liep dwars over de zandverstuiving van Beekhuizen naar Harderwijk. Nico wees ook een andere weg aan op de kaart. Dat was het Kerkepad, vertelde hij. Over dat pad liepen de kinderen van Beekhuizen naar Hierden om naar school te gaan. Dat was wel een half uur lopen, legde hij uit. Ze moesten wel lopen, want ze hadden geen vervoer in die tijd. Lisette begreep, dat e bewoners van Beekhuizen vroeger niet zomaar even naar de dokter konden gaan als er iets was. Vandaar dat Stijntje’s moeder een huismiddeltje had gebruikt voor haar enkel. Nico nam haar in zijn 4wheel-drive mee naar de resten van Beekhuizen en liet haar de overblijfselen van een houtwal zien, die om het erf liep. Lisette herkende daarin de ‘dijk’ die zij had gezien. Hij vertelde dat je nog kon zien waar vroeger de akkers waren, waarop de boeren graan verbouwden. Hun vee liep gewoon los in het bos. Een hoge wal, die om de akkers liep, zorgde ervoor dat de koeien buiten de akkers bleven. Net de omgekeerde wereld, dacht Lisette. Tegenwoordig wil iedereen de koeien binnen een omheining houden en vroeger moest zo’n wal ze juist buiten houden! Nico liep met haar door de resten van de vroegere boerderij. Tot de boerderij was afgebroken, had de boswachter nog in de boerderij gewoond, zei hij. Hij was er ook wel binnen geweest, toen het nog bewoond was. Hij liet zien waar vroeger de kelder was, en de keuken. Hij wees haar waar de kachel had gestaan, waar de bedstee had gezeten. Ook vertelde hij hoe de bewoners rond 1850 daar leefden. Dat ze dat nog beter wist dan hij, vertelde Lisette hem maar niet. Hij zou haar natuurlijk niet geloven….

Bibliografie
De Hierdense Beek’, schrijver onbekend. Een uitgave van Milieucentrum De Hortus te Harderwijk. Gepubliceerd tussen 1994 en 2002. Educatief materiaal van het Milieucentrum Harderwijk. Een publicatie van voor 1994.‘Veluwse beken en daling van het grondwaterpeil’, door J.D. Moerman, TKNAG 1934. ‘Het plaatsnamenboek van de Veluwe’, Dr. D. Otten, Uitg Gijbers en Van Loon, Arnhem 1992.Diverse stukken en kopieën van kaarten uit het archief van Natuurmonumenten. ‘Hierdense streekdracht’, mevr. E. Hop-Hop; Historisch Jaarboek Harderwijk 1991.

Dankwoord

Met dank aan de heer Nico Nelis, boswachter van Natuurmonumenten voor zijn bijdrage.
En mevrouw Hennie Hop voor het schrijven van het Hierdens dialect en beschrijven van de klederdracht.