Aortjes Huus

Een wandelaar die in de bossen rond Nunspeet toevallig ‘Aortjes Huus’ tegenkomt, zal aangenaam verrast zijn. Het huisje is dan ook een plaatje. 
Het staat op een open plek, midden in het bos. Eenzaam en ver van de bewoonde wereld. Een paar oude eiken- en kastanjebomen rond het huisje lijken het in bescherming te willen nemen. Het is klein, hooguit vier bij tien meter. De muren zijn witgeschilderd, een paar kleine raampjes sieren de zijmuren. De blauwe deur en luiken vormen een fris contrast met het wit van de muren. Een oud pannendak, met in het midden een schoorsteen, maakt het plaatje compleet. Het bord boven de put die naast het huisje staat, vertelt ons: dit is Aortjes Huus.

Na mijn kennismaking met Aortjes Huus werd ik mateloos nieuwsgierig. Wie was Aortje? Hoe leefde zij hier en met wie? Toen ik hier en daar navraag deed, bleek dat velen uit de omgeving Aortjes Huus kenden, of er op z’n minst wel eens van gehoord hadden. Sommigen wisten ook nog het een en ander over Aortje te vertellen. Kennelijk was zij in haar tijd geen onbekende in de omgeving. Iedereen kent Aortje en haar gezin als “de Hoppen van Horstmeer”. Van de dingen die men mij over Aortje wist te vertellen, kon ik me echter geen goed beeld vormen van haar. Als ik meer over haar wilde weten, zou ik in het verleden naar haar moeten zoeken. En daar ontdekte ik, dat het Aortjes Huus van nu dan wel een sprookjeshuisje lijkt, maar dat Aortjes leven niets met een sprookje te maken had. Integendeel.

Als Aartje van den Hul op 24 november 1888 in Doornspijk wordt geboren, is haar toekomstige man, Hendrik Hop, zeven jaar. Als zij vijftien jaar is, trouwt Hendrik met Willemtje Bonhof, die echter al in 1906 overlijdt. Dat zijn de feiten. Hoe Aortje en Hendrik elkaar hebben ontmoet, zullen we nooit weten. Zeker is wel, dat ze op 1 april 1909 trouwen. Toch gaan ze dan nog niet samenwonen. Hendrik gaat een paar dagen na hun trouwen in Nunspeet wonen in een huis aan de Harderwijkerweg (nu nummer 376) en verhuist kort daarna naar (nu) Harderwijkerweg 364. Als Aortje zich in september 1909 bij hem voegt, doet zij haar intrede in de Nunspeetse gemeenschap.

Daar wordt in december 1909 hun eerste kind geboren. Een meisje, Evertje. Hun tweede kind, Evert, komt eind mei 1911 ter wereld, maar overlijdt al na tien weken. Als dan in juni 1912 een zoon wordt geboren, noemen ze ook hem Evert. Vlak na de geboorte van hun dochter Hendrikje in januari 1915, verhuist het gezin naar wat nu Zandhuisweg 29 is. Daar wordt Jannetje geboren, in februari 1916. Kort daarna verhuist het gezin weer, nu naar de Zandhuisweg 40. Ze zullen niet voor hun plezier zo vaak verhuisd zijn. Het leven was ongetwijfeld zwaar voor Hendrik, die als dagloner hard moest werken om zijn gezin te kunnen onderhouden, terwijl Aortje er een zware dobber aan gehad moet hebben om rond te komen. Het was een zwaar bestaan en in de zomermaanden was Hendrik wekenlang van huis om elders de kost te verdienen. Aortje had dan alleen de zorg voor haar gezin.
Was het uit geldnood dat ze naar het daglonershuisje diep in het bos bij het Hulshorster Zand verhuisden, terwijl Aortje hoogzwanger was? Uit eigen vrije wil trokken ze vast niet zo ver buiten de gemeenschap. Dat huisje, vanaf dat moment Aortjes Huus, was eigendom van de familie Van Vloten. Deze familie bezat veel land in dit gebied. Op een versleten gevelsteen naast de deur van Aortjes Huus is nog maar net te lezen: “1895” en “15-12-1891 Constant Barry van Vloten”. Waarschijnlijk is Aortjes Huus gebouwd ter vervanging van een huisje dat in 1893 afbrandde, en dat iets ten zuidoosten van dit huisje lag. Twee lindebomen die op die plek staan, bevestigen deze theorie….

Als Aortje in 1918 met haar gezin in Aortjes Huus trekt, heeft zij geen tijd om zich om de wereldse problemen van die tijd, zoals vrouwenemancipatie en vrouwenkiesrecht, te bekommeren. Zij had geen keus, ze moest hard te werken voor haar gezin. En ze was, tegen wil en dank, al zeer geëmancipeerd: als dagloner was Hendrik vaak van huis om de kost te verdienen. Met vele anderen trok hij vaak naar ‘Holland’, waar hij vooral op boerenbedrijven in de Beemster- en Schermerpolder werkte. Ze gingen op de fiets. Degene die wat geld had, maakte de oversteek met fiets op de boot. De armsten fietsten het hele eind. Die Hollanders keken nogal op de dagloners uit Gelderland neer. ‘Gelderse poepers’ werden ze genoemd. Laten we het er maar op houden, dat die ‘Hollandse kakkers’ het nogal hoog in de bol hadden…

Aortje moest ondertussen hun vier kinderen kleden en te eten geven. En daar kwam in september 1918 Leentje bij. De oudste kinderen gingen in Hulshorst naar school. Iedere schooldag liepen ze daarheen; een uur heen en een uur terug. De jongste meisjes hingen nog aan moeders rokken. In de jaren daarna worden Hendrik (juli 1921), Arend (september 1923) en Jentje (oktober 1925) geboren. Het is vol in het huisje en de kinderen moeten de bedstee delen. Het huisje bestond uit twee vertrekken. Als je er binnenging, kwam je in de voorkamer. Tegenover de deur was de schoorsteen met de potkachel, met daarnaast de bedstee van Aortje en Hendrik. Hier kookte Aortje in de wintermaanden. De schoorsteen in het midden van het huis was erg praktisch. Want aan de ene kant stond de potkachel in de voorkamer en aan de andere kant was de haard van de achterkamer, waar vaders stoel stond. In de kamer stond verder niet veel meubilair, alleen een tafel met drie stoelen en een kabinet. Er lag geen vloerbedekking, alleen een matje bij de deur. Water haalden ze uit de put buiten. De kinderen sliepen bij elkaar in de twee bedsteden in de achterkamer. Misschien sliep Evert toen al op zolder, direct onder het kale pannendak. In de winter brandde de olielamp maar tot zeven uur. Dan moesten ze naar bed, omdat er anders niet genoeg olie meer in de lamp zat voor de volgende ochtend. Om de ergste kou te verdrijven, kregen de kinderen een zuurkoolsteen mee naar bed. Die steen werd oorspronkelijk gebruikt om op de zuurkool te leggen. Daarna kreeg de steen een hele andere functie. Hij lag de hele dag op de plaat van de open
haard en was heerlijk warm als ze naar bed gingen. Na een paar uur echter was de steen koud geworden en mikten de kinderen hem uit de bedstee. Het is te hopen dat ze een po hadden als ze in koude nachten ‘moesten’, want het privaat was buiten in een houten hokje naast het huis: een plank met een gat erin.

Als de oudsten van de lagere school af komen, gaan ze werken. De kleintjes zijn dan aan de beurt om naar school te gaan en lopen dezelfde weg als Evertje en Evert eerder. Ze krijgen een boterham met appelstroop mee en eten die op de heenweg waarschijnlijk al op, net als hun broer en zus dat deden. Op de terugweg kwamen ze langs de boerderijen, waar alles groeide wat het land te bieden had. De sloot die tussen de hongerige kinderen en de akker lag, hield ze niet tegen. Zo hadden ze tijdens die lange weg terug, toch iets te eten.

Negenendertig is Aortje als in juni 1928 Willem geboren wordt. Willem die als peuter van de trap valt en sindsdien Aortjes speciale zorg krijgt. Evertje is dan al getrouwd en het huis uit. In oktober 1930 komt Gerrit ter wereld. In januari 1932 wordt een meisje geboren. Ze noemen ze haar Willempje. Aortje is dan drieënveertig jaar en Willempje is haar laatste kind. Tussen de zwangerschap van haar eerste en de geboorte van haar laatste kind liggen drieëntwintig jaren. Daarvan is ze er negen zwanger geweest.

Aortje heeft haar handen vol aan haar gezin en iedereen moet zijn of haar steentje bijdragen. Als in de herfst de kastanjes van de bomen vallen, rapen de kinderen die en verkopen ze in het dorp. Ook dennenappels zijn een goede bron van inkomsten. Hoewel ze praktisch tussen het wild leefden, werd er niet gestroopt. Vader Hendrik was een godsdienstig man en haalde het niet in zijn hoofd van zijn huisbaas wild te stelen. Maar als vader gedurende de zomermaanden van huis was, kon het zomaar gebeuren, dat de jonge Willem thuiskwam met een stuk wild, dat hij voor de neus van een stroper uit de strik had weggekaapt. De opzichter kwam wel eens bij Aortje verhaal halen, maar wat kon die er nu aan doen? Ik zie het hele tafereel voor me: de barse opzichter, die hoog boven de kleine, frêle Aortje uittorent en de kinderen achter moeders rokken. Willem is al helemaal nergens te bekennen.
Aortje die de opzichter recht in de ogen kan aankijken, als ze hulpeloos haar schouders ophaalt en zegt: “Och, meneer, dee jonge wéét toch niet beter…?”

In die jaren lopen Willem, Gerrit en Willempje samen naar school. Met hun boterhammen met appelstroop. Er was wel worst, maar dat kregen de mannen mee, die zwaar werk moesten verzetten. Tussen de middag lopen ze wat rond in de buurt en als ze geluk hebben, kunnen ze hier en daar aan wat fruit komen. Op de terugweg maken ook zij gebruik van hetgeen de akkers langs de weg te bieden hebben. Het leven wordt er niet beter op. Vader Hendrik wordt zwaarmoedig en wordt enige tijd verpleegd in het psychiatrisch ziekenhuis in Ermelo. Wie weet wat hij heeft doorgemaakt? Is de zorg voor het gezin hem teveel geworden? Als hij weer thuis is, steekt hij op een dag in een van zijn zwaarmoedige buien een stuk bos in brand. Hij wordt opgepakt en komt weer in Ermelo terecht. En weer blijft Aortje overeind, ondanks deze tegenslag. Ze moet wel, want het leven gaat door.

Ze is vindingrijk en ze slaagt er steeds weer in het hoofd boven water te houden. Als de tenen van de kinderen door de kousen steken, knipt ze het gat eruit en naait ze de voet weer aan elkaar. Hoewel de kousen op die manier steeds korter worden en steeds meer op sokjes gaan lijken, kunnen ze op die manier nog jaren mee… Eigenzinnig is Aortje ook, ze gaat haar eigen gang. Als ze naar de markt gaat, gaat ze te voet. Een tocht van meer dan anderhalf uur. Op de terugweg drinkt ze dan onderweg in de kroeg een kom melk. Van de opmerking “Mer Aortjen toch, das toch niet netjes vur un vrouw, um et café in te goan?” trekt ze zich niets aan. “Mien geld is net zo goed as dat van un keerl en ak dorst het, wi’k drinken”. Zodra het weer het toeliet, kookte Aortje buiten, dan bleef het binnen tenminste schoon. De borden werden afgewassen en te drogen gezet tegen de boom, klaar voor gebruik. Dezelfde boom, waaromheen de kinderen eens een adder zagen gekronkeld. Terwijl de kinderen gillend wegrennen, pakt Aortje een schop en hakt ze het beest kordaat in mootjes. En als er uit een van de eieren onverhoopt een haantje kroop, slachtte ze het ongelukkige beest hoogstpersoonlijk, zodra hij vlees op z’n botten had. Aortje zorgde voor eten op de plank! Hoe dan ook.

Dan slaat het noodlot opnieuw toe. Jentje sterft aan de gevolgen van bloedvergiftiging. Ze is net tien dagen daarvoor dertien jaar geworden. Aortje is overmand door verdriet en streelt huilend het dode gezichtje. Dat is iets dat de kleintjes altijd is bijgebleven. Zo kenden ze hun moeder niet. En hoeveel ellende kan een mens hebben? In 1940 vallen de Duitsers het tot die tijd neutrale Nederland binnen en begint de Duitse bezetting. Arend moet, net als veel anderen, naar Duitsland in het kader van de ‘Arbeiteinsatz’. Hij zal nooit meer terugkeren. Later krijgen ze bericht dat hij in Duitsland op 21 maart 1943 in een werkkamp is omgekomen. 
Als op 1 april 1943 vlakbij het Hulshorster Zand een geallieerd vliegtuig neerstort, heeft het gezin daar nog geen weet van. De kinderen zijn binnen een half uur bij het brandende wrak, waar dan nog meer mensen uit de omgeving zijn. Dan worden ze door zwaarbewapende Duitsers weggejaagd. Niemand mag bij het wrak en ze maken ze dat ze wegkomen. Nog wekenlang komen ze er een kijkje nemen. Het vliegtuigwrak wordt streng bewaakt en er staat een hek omheen. Maar de Duitse soldaten laten hen met rust en leggen ze niets in de weg als ze er een kijkje komen nemen.

Alsof Aortje nog geen zorgen genoeg heeft, neemt ze ook nog de zorg voor een aantal onderduikers op zich. Misschien hoopte ze, dat anderen hetzelfde voor haar Arend zouden doen, in dat verre Duitsland? De onderduikers wonen in een hol in de grond, onder een stapel houtblokken in het bos. Willempje brengt ze eten, onder haar schort verstopt. Doodeng vindt ze het. Altijd bang om betrapt te worden. Op een dag wordt Aortje gewaarschuwd dat de zaak verraden is en dat de Duitsers weten, dat er ‘ergens in het bos’ onderduikers zitten. Ze hebben alleen geen idee waar en Aortje weet de onderduikers op tijd te waarschuwen, zodat ze kunnen vluchten. Later zal blijken, dat ze allemaal zijn opgepakt en zijn afgevoerd. Na de capitulatie zwerven er een paar Duitse soldaten rond het huisje. Die hebben zich in het bos verstopt, in de hoop aan de geallieerden te kunnen ontkomen. Ze vragen Aortje om eten, maar die heeft genoeg monden te vullen en houdt de deur voor hen gesloten. Dan stuurt ze Willempje naar de
Engelsen die in Hulshorst hun kamp hebben opgeslagen, om het te vertellen dat er Duitsers in het bos lopen. Willempje spreekt geen woord Engels, maar weet dankzij de hulp van een student aan de Engelsen duidelijk te maken wat er aan de hand is. Met twee tanks gaan ze erop af. Willempje en de student mogen mee, omdat de Engelsen anders het huis niet weten te vinden. Als ze bij Aortjes Huus aankomen, heeft het oorverdovende kabaal van de tanks de eventueel nog aanwezige Duitsers dan wel verjaagd en ze hebben ze dan ook niet meer gezien.

In de periode na de oorlog wordt Hendrik definitief opgenomen in Ermelo, waar Aortje hem trouw elke twee weken bezoekt. Willempje trouwt in 1949 en gaat het huis uit. Hendrik overlijdt in juli 1959. Tot 1965 woont Aortje nog met Willem in Aortjes Huus. Dan trouwt Willem, zesendertig jaar oud. Op zijn huwelijksdag, 27 januari 1965, trekt Aortje voorgoed de deur van Aortjes Huus achter zich dicht en gaat naar het bejaardentehuis.

Aortje was de laatste bewoner van het huisje. In de jaren ’70 is het huisje een bouwval en staat het op de nominatie om afgebroken te worden. De plaatselijke jachtvereniging heeft toen met de toenmalige beheerder Staatsbosbeheer, een restauratieplan opgesteld. Het huisje wordt door de jachtvereniging gerestaureerd, waarbij ze voor een groot deel gebruik kunnen maken van het originele materiaal. In ruil daarvoor en voor het onderhoud mag de vereniging tot op de dag van vandaag gebruik maken van het huisje.

In de jaren dat Aortje in het bejaardenhuis tegenover station Hulshorst woont, blijft ze de ondernemende vrouw, die ze altijd was. Ze leert op haar zeventigste nog fietsen. Toch is dat geen succes, omdat ze nooit leert hoe ze moet afstappen en alleen maar kan stoppen door zich te laten vallen in de berm. Hoe sterk ze ook is, voor een vrouw van die leeftijd is dat niet vol te houden. Begin maart 1974 voelt Aortje zich niet helemaal lekker. Ze wordt opgenomen in het ziekenhuis in Harderwijk en daar sluit ze op 26 maart 1974 voorgoed haar ogen. Ze is vijfentachtig jaar geworden.